Een vreemde dag. Stijn Streuvels’ ‘De blijde dag’.
onder redactie van Marcel De Smedt
Jaarboek 25 van het Stijn Streuvelsgenootschap 2019.
Kortrijk: Stijn Streuvelsgenootschap, 2019. - 277 p.
Oorlog 1940-1945 en herinneringen aan Heule
Mei 1940: het Lijsternest werd zwaar beschadigd (foto PBC-Brugge).
In 1940 verscheen De terechtstelling van een onschuldige, een oorspronkelijk werkje dat reeds in de maand augustus van 1935 in voordruk in De Standaard was gepubliceerd. Ten onrechte wordt soms beweerd dat De terechtstelling van een onschuldige geïnspireerd was op het neerhalen van de windmolen van Torie Mulders te Tiegem. De molen werd pas in augustus van 1936 neergehaald tijdens bij de verfilming van Het kwade oog van Herman Teirlinck.
De maanden (1941) een bundeling van 12 herwerkte bijdragen die voorheen, vanaf 1935 tot 1939 – al dan niet onder andere titels – in De Standaard waren verschenen, werd uitgegeven in Vlaanderen, hetzelfde werk gelijktijdig in Nederland onder de titel Een gang door het jaar.
​
Een jaar later kwamen De grauwe ruiter, een vertaling van een werk van Herbert von Hoerner en Smedje Smee (1942), een afzonderlijke uitgave van een van de vertelsels uit Charles de Coster’s, Vlaamsche vertelsels (1918).
​
In juni van het jaar 1939 begon Streuvels met de ordening van het eerste gedeelte van zijn gedenkschriften. Op 12 november schreef hij naar De Bom: ‘Ik heb een 25 boeken geschreven voor de lezers, dat zijn er nu voor mezelf en mijn eigen plezier.’
​
Heule, het verhaal van zijn kinder- en jeugdjaren in zijn geboortedorp verscheen 1942. Heule was het eerste deel van een autobiografische trilogie – de titels van elk van de delen verwijen naar de dorpen waar zich het leven van Streuvels afspeelde. Avelghem (1946) en Ingooigem I (1951) en II (1957) werden jaren later uitgebracht.
​
Bij het verschijnen van Heule was het volop oorlog. Streuvels was toen 71 jaar. De oorlogsperikelen drukten zwaar op zijn gemoed. Op 20 mei 1940 werd Het Lijsternest door granaatinslag voor de tweede keer erg beschadigd. De familie werd verplicht naar Kortrijk te vluchten. Op 27 mei keerde zij terug. Het huis was nog nauwelijks bewoonbaar, de inhoud was vernield of... verdwenen. Vooral huisraad en boeken waren gestolen, het archief was grondig dooreengegooid en besmeurd. Streuvels nam onmiddellijk het initiatief om het Lijsternest te laten herstellen.
​
Ondertussen moest hij, de oorlog lang, de avances van de Duitse overheid en van de Duitsgezinden weerstaan, die maar al te graag de beroemde schrijver voor hun kar wilden spannen. Zijn Duitse uitgever Spemann, die het ongetwijfeld goed bedoelde, nam allerlei initiatieven om het werk van Streuvels te ‘promoten’. Streuvels ging niet in op de uitnodigingen om in Duitsland lezingen te gaan houden. Hij was niet aanwezig op de inauguratie toen hij, in volle oorlog op 4 oktober 1941, tot doctor honoris causa werd benoemd aan de universiteit van Münster. Toen de officiële afvaardiging van deze universiteit onder leiding van de rector naar Ingooigem kwam om de oorkonde en de versierselen van de promotie te overhandigen, was Streuvels... afwezig.
Van de repressie kreeg Streuvels net als zovele Vlaamsgezinden zijn deel. Op 26 oktober 1944 werden hakenkruisen geschilderd op de poort van het Lijsternest. Op 30 december 1945 schreef hij aan Herman de Man:
​
‘Wat we volgens die radio-schreeuwer uit Londen (Jan Moedwil, P.T.) hadden behoren te doen, was zorgen dat we in een concentratiekamp terechtkwamen, uit pure vaderlandsliefde’..(…). Ik heb niets moeten doen tenzij mij aangeboden gunsten weigeren, had ik maar één cent ambitie gehad, ik ware secretaris-generaal benoemd geworden!. Ik heb me zelfs tegen mijn vrienden moeten schrap zetten... die voor de Duitse marken bezweken zijn.’
​
Uiteindelijk werden alle beschuldigingen zonder gevolg geklasseerd. Op 3 oktober 1946 (zijn 75e verjaardag) schreef hij aan zijn Kortrijkse liberale vriend en kunstschilder Jozef de Coene, verdacht van economische collaboratie en in Overijse onder gerechtelijk toezicht geplaatst:
​
‘Een troost voor ons is dat we nooit geknoeid hebben, dat we iets voortgebracht hebben waarvan iets zal overblijven en dat we er eer kunnen van halen.’