top of page

Twee schuilnamen

Er worden nogal wat gissingen gemaakt nopens de oorsprong van de schrijversnaam van Stijn Streuvels. Streuvels zelf geeft weinig informatie en laat uitschijnen dat zijn pseudoniem zonder betekenis is, zomaar uit noodzaak gekozen. In Avelghem schreef hij:

​

‘Er was de verlegenheid, de ingeboren bedektheid die mij bang maakte en vermijd [verlegen] bij de gedachte dat iemand van mijn naastbestaanden of persoonlijke kennissen zou onder ogen krijgen wat ik schreef ‑ de eenkennigheid om in mijn gemoed niet te laten kijken’. (...). ‘Stijn Streuvels ‑ naam die me toen voor mezelf nog vreemd aandeed; gekozen zonder bedoeling van betekenis, enkel om in mijn omgeving onbekend te blijven.’

bio_schuilnamen_clip_image002.jpg

In het exemplaar dat Streuvels bezat van De Jonge Vlaming (en dat zich nu in het PBC te Brugge bevindt) en waarin November-idylle - zijn allereerste gedrukte tekst - was opgenomen, schrapte hij eigenhandig zijn pseudoniem ‘Pijm’ en ondertekende hij met zijn nieuwe en definitieve schuilnaam ‘Stijn Streuvels’.

In april 1895 had hij November-idylle in De Jonge Vlaming evenwel met ‘Pijm’ ondertekend. Wat ‘Pijm’ betekende, is tot dusver niet opgehelderd. Streuvels ondertekende slechts die ene keer met ‘Pijm’. Vanaf mei 1895 koos hij definitief voor de schuilnaam ‘Stijn Streuvels’. Het pseudoniem werd waarschijnlijk toch niet zo ondoordacht gekozen als hij liet uitschijnen. Als alliteratie ligt ‘Stijn Streuvels’ niet enkel goed in de mond maar er is vooral ook de goede typering van zijn eigen 'streuvelharige' kop. L. L. De Bo typeert immers in zijn West-Vlaamsch Idioticon een 'streuvelkop' als ‘een hoofd met verwarreld rechtstaand haar’.

​

Er kan evenwel nog een andere verklaring zijn die minder voor de hand ligt, maar toch niet kan worden uitgesloten. Misschien koos Streuvels (ook) zijn naam naar de verklaring die Gezelle in Loquela geeft van het woord ‘streuvelen’. Gezelle hoorde in Gent ‘streuvelen’ in de betekenis van: ‘ruize hebben, strijen, in onvreê zijn’. Frank Lateur wist dat hij zich bij momenten in zichzelf keerde en elke poging tot communicatie bits van de hand kon wijzen. Dat hij koppig en ongenuanceerd kon zijn. Dat hij geregeld sombere buien kreeg en daarbij elke toenadering van zijn omgeving nukkig afwees. Dat hij zich dagenlang ‘in onvreê’ kon afzonderen. Was zijn pseudoniem dan zo ondoordacht gekozen? In Kroniek van de familie Gezelle (1960) schreef hij:

​

‘Het hindert mij om mijn naam te moeten uitspreken of horen uitspreken ‑ daarom heb ik er een andere aangenomen, die mij echter al zozeer tegensteekt als de echte!’

​

Het ‘streuvelen’ heeft Streuvels blijkbaar nooit verleerd.

​

Volledigheidshalve moet hier nog het verhaal aan toegevoegd worden als zou ‘Stijn Streuvels’ afgeleid zijn van ‘Stien Struyve’, de vader van Charles Struyve, een wagenmaker uit Heule, in wiens atelier de kleine Frank Lateur menig uur zou hebben doorgebracht, om er te luisteren naar de fantastische vertellingen die Charles Struyve over zijn vader ten beste gaf. Dit althans volgens ene Maria Struyve, de kleindochter van Charles, die het verhaal aan ‘een journalist’ zou hebben verteld. André Demedts vermeldt deze geschiedenis in zijn Stijn Streuvels, een terugblik op leven en werk (1971), echter zonder bronvermelding. Het verhaal lijkt onwaarschijnlijk, vooral omdat Streuvels in Heule zoveel dorpsfiguren tekent maar van Stien noch Charles Struyve gewag maakt.

bottom of page