top of page

Beknopte biografie van Stijn Streuvels

1871

Op 3 oktober 1871 werd Stijn Streuvels, met zijn echte naam Frank Lateur, te Heule geboren.

Zijn grootouders van moederszijde waren de van Heule afkomstige Pieter Jan Gezelle en Monica Devriese, van vaderszijde de Avelgemse bakker Pieter Lateur en Amelie Van Meenen.

Franks vader Camiel Lateur was kleermaker.  In 1865 huwde hij in het Noord-Franse Roubaix met Louise Gezelle, een zuster van de dichter Guido Gezelle (zie genealogisch overzicht).

Onder bedreiging van de Duits-Franse oorlog vluchtte het paar in april van 1871 naar het voorouderlijke Heule. Camiel vestigde zich er als kleermaker.

Frank, zijn broer Karel en zussen Elisa en Philomena beleefden er hun Kinderjaren.

1883

Op twaalfjarige leeftijd werd Frank in 1883 te Avelgem op school geplaatst in het ‘Pensionnat du Bienheureux Jean Berchmans’. Het studeren ging hem echter niet goed af en na drie schooljaren stopte hij zijn studies. Toch had een attente leraar zijn literair talent opgemerkt. Nog te jong werd hij tegen het reglement in toegelaten tot de literaire kring, de ‘Cercle littéraire’ van het instituut.

In 1886 verliet Frank de school om bakkersjongen te worden.

Begin 1887 namen zijn ouders in Avelgem de voorouderlijke bakkerij over van twee ooms.

Op 11 mei 1887 werd van Heule afscheid genomen en vestigde de familie zich in de bakkerij.

In de jaren die volgden maakte Frank een hele evolutie door: van bakker tot schrijver.

1896

Sinds zijn schooltijd was hij bezeten door het boek. Hij las al wat hem onder handen viel en besteedde al zijn zakgeld aan de aankoop van allerlei literaire uitgaven. Het vele lezen deed zijn schrijverstalent ontluiken. Eerst waagde hij zich aan het vertalen van tijdschriftartikelen uit het Frans maar stilaan schreef hij ook eigen stukjes.

Zijn vroegste publicaties in tijdschriften bleven niet onopgemerkt. Op 15 mei 1896 werd hem een belangrijke brief toegestuurd. Hij sloot aan bij de beweging ‘Van Nu en Straks’.

1899

In 1899 verscheen zijn eerste bundel Lenteleven. Het boek werd niet overal goed ontvangen. Katholieke recensenten hadden nogal wat kritiek op het realisme waarmee Streuvels het Vlaanderen van toen beschreef. Sommige geestelijken raadden het boek af. Andere critici prezen het grote talent van de auteur en wezen op het vernieuwende dat hij in de Nederlandse letteren bracht.

Na Lenteleven kwamen in een paar jaren nog drie bundels van de pers: Zonnetij (1900) met als belangrijkste novelle De oogst; Zomerland (1900) en Doodendans (1901).

In 1902 verscheen zijn eerste grote roman: Langs de wegen, het verhaal van Jan Vindeveughel. 

1903- 1904

De schrijflust bereikte een hoogtepunt. Ononderbroken kwam nieuw oorspronkelijk werk van de pers.

Twee bundels, Dagen (1902) en Doodendans I & II (met in deel I de psychoanalytische novelle Jantje Verdure) (1904) (zie jaarboek 11) volgden.

Daartussenin, in 1903, verscheen zijn tweede grote roman Minnehandel.

Stilaan droomde Streuvels ervan de bakkerij te kunnen opgeven en uitsluitend van zijn pen te gaan leven. In Ingooigem kocht hij een perceel bouwgrond. In 1904 bouwde hij er het Lijsternest, zijn droomhuis.

1905

In 1905 werd de bakkerij overgelaten. In de zomer van hetzelfde jaar nam Streuvels, drie maanden voor zijn huwelijk, zijn intrek in het Lijsternest. Op 19 september trouwde hij met Alida Staelens. Hetzelfde jaar verschenen twee bundels: Openlucht en Stille avonden die echter minder goed werden ontvangen. Een jaar later nam hij een nieuwe start. Hij publiceerde de bundel Het uitzicht der dingen (1906). De drie schetsen uit Het uitzicht der dingen beschouwde hij als voorstudies voor zijn nieuwe grote roman, De vlaschaard,  die in voorbereiding was.

 

1907

Maar eerst verscheen er een eerste uitgave van zijn bewerking van het middeleeuwse dierenepos Reinaert de Vos (1907). De vlaschaard volgde ook in 1907. De roman De vlaschaard mag zonder twijfel Streuvels’ meest bekende en meest gelezen boek worden genoemd.

1914

​In de jaren na De vlaschaard vlotte het schrijven minder goed. Streuvels beleefde een Tussentijd (1907-1914). Behalve de bundels Najaar I & II (1909) met de naar Streuvels’ doen ongewone schets De blijde dag,  het mooie kerstverhaal Het kerstekind (1911) en de bijzonder lange roman Dorpslucht (1914) verscheen weinig of geen oorspronkelijk werk.

1918-1922

De oorlog (1914-1918) bracht niets dan ellende voor de schrijver van het Lijsternest. De publicatie van enkele afleveringen van zijn oorlogsdagboek leidde tot hevige polemiek. Streuvels werd Duitsgezindheid verweten. Na de oorlog verscheen in 1917 met De aanslag een eerste werkje. In 1919-1920 werd Streuvels’ bewerking van Genoveva van Brabant uitgegeven en in 1922 Prutske (zie jaarboek 10), een beschrijving van de psyche en de kleuterwereld van zijn dochtertje Dina (1916).

1923-1926

In 1923 verscheen het volumineuze Land en leven in Vlaanderen en Werkmenschen (1926) waarin de novelle Het leven en de dood in den ast was opgenomen, voor velen het beste dat Streuvels ooit schreef.

1927

Een jaar later verraste hij de literaire wereld met een nieuwe grootse roman:
De teleurgang van den Waterhoek (1927), een uit het leven gegrepen verhaal van strijd en hartstocht. Streuvels had veel van dit boek verwacht, maar het werd in eerste instantie een desillusie. Evengoed als bij het verschijnen van zijn eersteling Lenteleven (1899) kreeg hij heel wat tegenwind van een gedeelte van katholiek Vlaanderen, dat het boek obsceen vond. Katholieke bibliotheken kregen verbod het boek aan te kopen. Het duurde dertien jaar voor een tweede, gekuiste en ingekorte druk werd uitgegeven. Toch had Streuvels met deze vernieuwende roman, waarin hij elke natuurbeschrijving achterwege liet en vooral oog had voor de mens en zijn seksuele passies, bewezen als auteur van blijvende waarde te zijn (zie jaarboek 4).

1928

In 1928 publiceerde Stijn  Streuvels een opgemerkt kerstverhaal: Kerstwake  (zie jaarboek 8).

1931

Na De Teleurgang van den Waterhoek kwam de teleurstelling, De zware en onverwachte kritiek (zie onder 1927) had Streuvels geen goed gedaan. Zijn creativiteit leed onder zijn ontgoocheling. In de jaren die volgden beperkte hij zich tot het schrijven van enkele kerstverhalen en het maken van vertalingen. In 1931 herpakte hij zich enigszins met de uitgave van Alma met de vlassen haren. Met de mystica Alma creëerde hij een antipode voor de ‘wulpse’ Mira uit De teleurgang van de Waterhoek. Alma met de vlassen haren verscheen bij het Davidsfonds in een bijzonder hoge oplage. Het werd een controversieel boek, door velen verguisd, door anderen hooggeschat

1937

Eind 1937 verscheen Streuvels laatste grote roman Levensbloesem (zie jaarboek 9).

1938

In de aanloop naar zijn laatste grote roman Levensbloesem (1938) deed de ouder geworden Streuvels het wat rustiger aan. Hij besteedde heel wat van zijn tijd aan het geregeld op reis gaan en het vertalen van allerlei auteurs. Tussen 1931 en 1935 werden acht door Stijn Streuvels vertaalde werken uitgegeven. In 1935 ging hij met enkele vrienden op reis naar Palestina. Later zal hij in Ingoyghem II  een uitgebreid verslag publiceren over deze (voor die tijd) uitzonderlijke reis.

1940-

1942

Eind van de jaren dertig dreigde opnieuw een oorlog. In mei 1940 werd het Lijsternest bij  beschietingen zwaar beschadigd. De familie Lateur zag zich genoodzaakt het onbewoonbaar geworden huis te verlaten. Toen Streuvels enige tijd later terugkwam, stelde hij vast dat dieven van de gelegenheid hadden gebruik gemaakt om met veel van wat nog bruikbaar was aan de haal te gaan, o.a. met heel wat van zijn boeken. In de aanvangsjaren van de oorlog zocht Streuvels verstrooiing in het ordenen van zijn vele autobiografische notities. ‘Voor zijn plezier’ schreef hij in het begin van de oorlog het eerste deel van zijn autobiografische trilogie. Het boek werd uitgebracht onder de titel Heule (1942). In die tijd werd door een Duits filmbedrijf De vlaschaard verfilmd. Een gedeelte van de opnamen gebeurde in de omgeving van Ingooigem. Streuvels volgde de opnamen van nabij. Dit zou hem na de oorlog ten laste worden gelegd, maar uiteindelijk werden de beschuldigingen geseponeerd.

1946-1957

Na de oorlog, in 1946, verscheen Avelghem, het tweede deel van zijn autobiografie, waarin hij het verhaal doet van zijn leven als student, als bakker en als debuterend schrijver in het dorp met die naam. In 1948 werd Beroering over het dorp uitgegeven: de erg ingekorte versie van zijn (te ?) lange roman Dorpslucht uit 1914. Drie jaar later, in 1951, liet hij deel I van Ingoyghem drukken en pas in 1957 verscheen deel II. Daarmee was de autobiografische trilogie rond (alhoewel de aanzet er was, kwam hij nooit aan de redactie toe van deel III – deel II eindigt in 1940).

1960-1969

Ten slotte liet de negenentachtigjarige Streuvels in 1960 nog één boek van zijn hand verschijnen: Kroniek van de familie Gezelle. In de jaren vanaf 1960 genoot de oud geworden schrijver van een gelukkige oude dag. Hij kon terugblikken op een ‘Lang en gelukkig’ leven in zijn nu rustig geworden Lijsternest in het landelijke Ingooigem. Stijn Streuvels overleed in zijn werkkamer, de kamer met het grote raam, op 15 augustus 1969.

Postuum verscheen nog wat ‘klein’ werk. Met zijn hooggeprezen ‘groot’ werk ging hij, bijna 98 jaar geworden, de literaire geschiedenis in.

​

Bibliografie van geraadpleegd werk

bottom of page